De jury dankt alle dichters die hebben ingezonden voor de Hofvijver Poëzieprijs 2011 en publiceert op deze pagina de cycli van de vijf genomineerden:
- Bert Deben
- Edwin Fagel
- Maurice Levano
- Mark Meekers
- Gerard Scharn
Alle genomineerde gedichten zijn verschenen in de bundel "Eiland", die te bestellen is per e-mail. Zie voor meer bijzonderheden de pagina Bundel "Eiland" met genomineerde gedichten op deze site.
Bert Deben
Een eiland in mijn hoofd
Geboren 1960, Antwerpen, België
Schrijft al meer dan 25 jaar poëzie, van heel persoonlijk werk tot light verse.
Werd al een dertigtal keer genomineerd, kreeg eervolle vermeldingen en won reeds verschillende prijzen met zijn gedichten, o.a. in Leuven, Antwerpen, Almere, Hengelo, Aardenburg, Hulshout, Halle, Terneuzen.
Gaf verschillende poëzievoordrachten in België en Nederland alsook een poëzieworkshop in de talenuniversiteit van Semarang te Java, Indonesië en tijdens een literair weekend in Rendeux in de Belgische Ardennen.
Werd gepubliceerd in tal van bloemlezingen en tijdschriften in Vlaanderen, Nederland en met Engelstalig werk in Canada, de USA, Australië en Nieuw Zeeland.
Website : http://bertdeben.blogspot.com/
I.
Ik woon weer op een eiland in mijn hoofd.
Het is er grijs, ik woon er helemaal verlaten
en lig er dof maar aangenaam verdoofd.
Ik hoor er alsmaar vreemde stemmen praten
ze lispelen, ze roepen soms, ze spreken
tot een bittere verbeelding, ze tergen
maar ze troosten ook meteen, ze verbleken
bij wat ik hier aan angsten moet verbergen
ze volgen mij – een schaduw op de weg
sluipt donkergrijs voorbij – ik zie ze nooit
ik weet alleen dat ze er zijn, ze luisteren
naar alles wat ik luidop denkend zeg.
Ik hoor hen onheilspellend fluisteren:
een eilandje van ijs dat straks ontdooit!
II.
Ik woon hier op een eilandje van ijs
dat langzaam aan ontdooit, alleen maar
donker water rondom mij. Het grijs
wordt alsmaar grijzer, met elke baar
zie ik het eiland langzaam slinken
ik heb geen boot, ook niets dat drijven kan.
Ik weet dat ik hier zal verdrinken
dat voelt vertrouwd. Ik adem, ik verman
ik zit met rechte rug en ik verlang
de voeten badend in het water
ik voel het smelten en verzinken.
Het is mijn grote warme samenhang
ik zie hoe hij het tracht te linken.
Hij voelt vertrouwd, de psychiater.
III.
Het voelt vertrouwd, ik adem, ik verman
zijn handen hier verkennen mij al jaren
hij zoekt – terwijl ik al mijn spieren span –
in mij, hoe diep hij gaan kan in ontwaren.
Hij weet hoe hij mij keren moet en draaien
ik weet hoe ik verbijten moet, ik hoor
zijn stem. Hij hijgt en kreunt tijdens het naaien
en stelt ook altijd vragen tussendoor
of ik me goed, zo niet, reeds beter voel
of ik in mij zijn vlees ontwaar en heel
bezorgd of ik er ook zo van geniet.
Hij kijkt nooit echt naar mij van op zijn stoel.
Hij zegt dat hij mij zijn vertrouwen biedt
en dat ik hier met hem een eiland deel.
IV.
Wij delen mijn eiland, een vol uur lang
dan laat hij mij alleen, ik deel hem met
de andere patiënten. In de gang
hoor ik zijn stappen nog van op mijn bed.
Ik weet dat hij daar net hetzelfde zegt
of doet, toch af en toe, het is een eer
die echt niet iedereen verdient. Hij legt
de zaken heel mooi uit en ik probeer
daarin wat mee te gaan, maar niet te veel.
Het is wat zoeken naar een evenwicht
te lief, maar ook te slecht, betekent blijven.
Ik kijk ook niet naar hem als ik mij deel
ik hoop dat als hij hijgend op mij ligt
hij straks het formulier zal onderschrijven.
V.
De deur valt in een zwaarder slot … Ik zei
hem dat ik alles klaarder zie en dat ze zwijgen
in dat hoofd van mij. Toch geloofde hij
het niet. Ik geef het toe, ik mocht niet dreigen
ik had hem niet uit woede mogen slaan.
Ik had … (zo denk ik in de duisternis
ik had …). Het had zo anders kunnen gaan …
ik had … (omdat er hier alleen maar denken is).
Ik denk nu zo al dagen lang en praat
ook luidkeels met mezelf. Ik hoor toch weer
de stemmen, schreeuw het uit en word verdoofd
… ik voel de spieren weer verzachten. Ik laat
de laatste afkeer los … Ik voel geen angst meer,
ik woon weer op een eiland in mijn hoofd.
---------------------------------------------------------------------------------
Edwin Fagel
Aan de overkant
Edwin Fagel (1973) publiceerde tot nu toe twee bundels: Uw afwezigheid (Nieuw Amsterdam, 2007) en Schilder en model (St. Jo Peters Poëzieprijs, 2009).
Najaar 2011 verschijnt bij Nieuw Amsterdam zijn derde bundel Het geroofde lichaam van Charlie Chaplin.
Zijn debuut werd bekroond met de Jo Peters Poëzieprijs 2008 en genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs 2008.
Edwin Fagel is neerlandicus en werkzaam als journalist.
Website: http://edwinfagel.blogspot.com/
Aan de overkant
*
Je komt aan bij de kade, een paar minuten voordat de trein vertrekt.
De zon staat laag, je kijkt uit over zee. Er drijft iets op de golven.
Je staat er zwijgend naar te kijken. In de branding staat een vrouw
met haar gezicht naar het water. Of kijkt ze naar jou? Een forens
Je ziet door het tegenlicht alleen haar contouren. vertelt zijn reisgenoot
over de dood Even verderop begint iemand te zingen. van zijn vrouw,
jaren geleden. Komt dat hier vandaan? ‘Er is leven na de dood,’
zegt de ander. Je vindt het mooi. Je denkt bij jezelf dat je het mooi vindt.
Niet omkijken, zegt de forens. In de verte komt de trein aan. Het is inderdaad
tijd, niet omkijken je gaat naar de overkant.
*
Ze keken me allemaal aan. ‘Jij zou toch het eindrapport maken?’
Ik groef in mijn geheugen. Er viel iets in de kamer naast ons. Een vaas?
Het leek logisch, een eindrapport. En ook dat ik het zou schrijven.
Ik roerde in mijn koffie. Buiten schoof een wolk voor de zon,
de ruimte werd plotseling donkerder. In gedachten zag ik jou
je benen over elkaar slaan, je rokje kroop iets omhoog.
Aan het begin van de avond sloeg ik met een hamer op mijn duim.
Onder de nagel ontstond een bloedblaar. Er kwam maagzuur omhoog,
ik slikte. Op datzelfde moment hingen tientallen vliegtuigen, met daarin
honderden mensen, boven een oceaan. Een vreemde gedachte.
*
Aan het eind van de beursdag schudde ik een man de hand,
hij kwam me vaag bekend voor. ‘Je komt nooit eens langs,’ zei hij.
Ik verontschuldigde me. Toen ik me wilde omdraaien, hield hij me
bij mijn schouder vast en zei: ‘Wees nu eindelijk eens eerlijk!’
Er liep daar ook een vriend die pasgeleden was geëmigreerd.
Ik was verbaasd hem te zien, hing minutenlang in zijn armen,
hij rook naar benzine. Het was rond het tijdstip dat ik wist dat jij
aan de overkant aan zou komen.
Buiten het beursgebouw stonden de auto’s in de rij.
Ik stopte mijn parkeerkaart in de automaat. Hij werd teruggegeven,
ik duwde de kaart weer terug. En opnieuw. Dezelfde man stond
achter me. Hij groette me, zijn ogen verrieden een heimelijk plezier.
*
‘Wacht anders maar even,’ zei ik. Er stond een witte Ford te keren.
Je reed door. ‘Er was genoeg ruimte,’ zei je toen ik kwaad werd.
Dat was afgelopen weekend. Vanmorgen drukte je je als een kat
tegen mijn buik. Je leek zo zeker van je zaak. Je gaf gas,
de bomen trokken steeds sneller voorbij. Maar even later,
toen je bij het stoplicht op wilde trekken, sloeg de motor af.
Ik drijf de slaap in en uit, bedenk hoe je de sleutel in de voordeur steekt.
Hoor je in de hal je jas ophangen. De deur van de huiskamer gaat open.
Hallo! Het is al bijna nacht, waar ben je? Degene die u probeert te bellen
neemt niet op. U kunt geen voicemail inspreken. Hij of zij zal een
melding van de gemiste oproep ontvangen.
*
De kast opendoen en niet meer weten wat ik wilde pakken.
Was ik daarnet verstrooid of ben ik het nu? Een motoragent
rijdt met zijn sirene aan tegen het verkeer in door de straat.
De overbuurman loopt zijn tuinpad af. Aan zijn gezicht te zien
ziet hij niets. Op de hoek van het aanrecht je broodtrommel.
Ik denk aan hoe je in de trein zit en naar de weilanden kijkt.
De zaterdagkrant ligt op de grond. De kat wordt wakker.
Het is het moment vlak voordat de telefoon overgaat.
Ik doe de deur op slot. Ik sluit de gordijnen.
*
De etalagepop droeg een geel jurkje dat je niet slecht zou staan.
Eindeloos had ik voor de etalage staan twijfelen. Ik ging naar binnen,
merkte dat ik tegen mezelf aan het praten was. Of preciezer: tegen jou.
Buiten leek de regen te zijn opgehouden. De verkoopster vroeg
of ik het koud had. Onder het gordijntje van de paskamer zag ik
twee voeten met sokken aan. Ik dacht dat ik je parfum rook.
Ik kocht eens op de valreep een grappig pennetje, terwijl ik iets
anders afrekende. Je kwam achter me staan, sloeg je armen om me heen.
Toen ik naar buiten liep bleek het toch nog te regenen.
*
Toen ik begon klaar te komen keek je me recht aan. Het gordijn
was half open, ik moest denken aan de fietser die me die ochtend
bijna aanreed. Het stoplicht sprong alweer op oranje. ‘Loop toch
door man!’ had hij geroepen. Je zat over me heen gebogen,
ik voelde met mijn vingertoppen aan je bezwete gezicht, je hals,
je schouders, je borsten, je buik, je rug.
Je wankelde als een jong hert op zijn poten op je armen.
De lakens waren op de grond gevallen, een tram reed door de straat.
Steeds, wilde ik zeggen, heb ik het gevoel dat je er niet bent.
Ik zei het niet. Maar je fronste toch.
*
Vanuit het vliegtuig zie je een eiland liggen middenin de oceaan.
Wit schuim aan de kusten. Je wist niet dat in dit gebied nog land was.
Ja met mij. De man die achter je zit heeft een koptelefoon op, de muziek
is hoorbaar. Je spreekt zijn taal niet. Je - Ik weet niet of je me hoort,
Je slikt. ik ben aan de overkant. Iedereen in het vliegtuig kijkt
op een schermpje, je stelt je het eiland voor. Het is hier prachtig
Je stelt je voor hoe de eilandbewoners naar het vliegtuig staan te kijken,
een enkeling zwaait. Jij zou hier ook genieten, dat weet ik zeker.
Je mond is droog, je stropdas knelt. Tot snel hoop ik. De man achter je
tikt op je schouder. Je kijkt om. Dag. Ik hou van je.
---------------------------------------------------------------------------------
Maurice Levano (1979) deed veel te lang over zijn studie Filmwetenschappen en leerde vooral wat normaal is en wat gek. Na een tijd dj te zijn geweest van een Nederlandstalige hiphopgroep legde hij zich toe op fotografie. Zijn werk als ervaringsdeskundige bij het AMC leidt naast goede gesprekken met psychotische mensen onder meer tot artikelen in het MGv en de oprichting van het muziekproject Koek & Ei. Ondertussen was er steeds de poëzie. De laatste tijd maakt hij foto's van afgedankte paraplu's in prullenbakken.
1.
Op dit eiland
waar schizofrenie en meisjes
heersen, ben ik
alleen met vijf platen
de vingers van mijn linkerhand
de schoenendoos vol foto´s
nog onder mijn verkoolde bed
gesmolten foto´s van wie ik ben geweest
voor ik dit werk deed
werk waarbij ik luister naar de stemmen
waar anderen bang voor zijn
waarvoor ik iedereen mijn engel geef
te grabbel
alsof niets meer heilig is
omdat ik hem niet meer gebruiken kan
zover is het al gekomen met me
een leven van houtskool, ik schroom
het leven te noemen –
van het liefste dat ik ooit kende
een gratis hoer gemaakt
herinneringen enkelbewaarders
de man zonder bezittingen
is overal even thuis
dit eiland komt niet voor
en is van niemand
met mijn voeten in het zand
kijk ik naar de heteluchtballonnen
in de verte,
de zwarte koffer opengeklapt,
vanuit de binnenkant
klinkt muziek
Iets met muziek
Mijn glazen vriend gaat steeds kapot, ik
probeer zijn paraplu te zijn. Hij heeft een blauw leren jack,
mijn glazen vriend, met een witte bontkraag.
Hij is van de brandweer, danst graag.
Maar ik haat hem.
Want hij heeft kapot gemaakt
wie ik ben, de luchtballon die er met zijn zand vandoor wou.
Alleen ben ik geen luchtballon. Ik ben ook van glas.
Het mooie van paraplu's vind ik dat ze de regen hoorbaar maken.
Mijn glazen vriend moet dood.
Ik wil zijn leren jas.
Maurice
Ik heet Maurice en praat met gekken die niet bestaan, ik
houd niet van lelijke vrouwen die losgaan, en niet
van mannen die onzeker zijn en veertig. Meer niet. Ik
ben weggevlucht
uit mijn geboortehuis waar ik niet meer veilig was,
mijn vader woont er nog maar
vraag me niet hoe, in godsnaam,
ik weet niet meer welke tree van de trap
ook alweer mijn lievelingstree was, weet niet
van wie de kinderfoto's zijn die de muren bedekken en nu praat ik
met mensen die niet bestaan en woon ik alleen nog
in de dromen van mijn buren: ´t is lastig slapen
in een naam. Maar het enige dat ik nodig heb is slechts wat dralipi,
en een frnoe. En daar weer een foto van, alsjeblieft,
want ik ben iemand die veel vergeten kan.
Schizofreentjes
Ik sta voor zijn deur en denk aan mijn moeder.
Het is de meest sjacherijnige schizofreen
van Amsterdam die me steevast
de groetjes
doet. Ik weet niet waar ik ze stoppen moet,
want in mijn zakken brieven van
de mensen die weten hoe het leven gaat.
Niemand die zo mijn hand schudt.
Vanuit de keuken geeft hij toe dat hij weet
waar ze mensenhandel plegen
maar hij wil me niet zeggen waar.
Dat hij op straat schreeuwt is normaal.
Dat de buren seks hebben in zijn hoofd
is normaal.
Daar hebben we het niet over.
Hij noemt me zijn vriend
als ik vertel dat de rechter komt.
Hij wil dat
alles bij hetzelfde blijft, alles bij het normale,
blijft in het gekleurde fort
dat hij voor zichzelf optrekt
om het misbruik van zijn jeugd tegen te gaan,
veilig verschanst met af en toe een vuistslag
of schreeuw naar zijn stemmen, naar de buren
en naar het oude vrouwtje dat hem
zogenaamd achtervolgt.
Ik noem het niet schizofrenie, heb het ook,
de veranderziekte,
snap niet
wie ik word als ik bij hem ben.
Daarom ben ik zijn vriend.
Ik word de poort van zijn fort.
Laat hem de wapens niet zien.
Mijn familie morrelt aan me
ze weten dat ik daar niet hoor.
Het enige dat ik nog weet is dat ik
van mijn familie moet houden.
Hij haat ze
maar ze hebben gelijk.
Aanrakingen
ik eet mezelf graag
een beetje misselijk
want dan weet ik dat ik lijf
een lijf heb
dat een buik heeft en benen
met mij eraan vast
en dat ik dat toch ben
omdat ik pijn voel
waar al de mensen me ooit
hebben aangeraakt
met een lik, kus of klap,
en wanneer ze me schampten
in het voorbijgaan –
naakt in bed, op mijn zij,
staan hun namen
in mijn vlees gekerft
onzichtbare littekens stuk voor stuk
ik noem ze voor het slapen gaan
Nacht
De straatlantaarns brachten me
jassen die afglijden
in een volle nacht
die steeds minder bewaarde
totdat alleen de maan nog
overbleef
en de zwerver
die rond scharrelde
bij de vuilnisbak en een jas
omhoog hield
toen ik
voorbijkwam.
Ik zei hem: “Blauw
is het verhaal dat ik kende,
blauw deze nacht.
Houd deze jas, hij geeft je warmte.”
Hij lachtte. Sneeuw viel
zachtjes, als voor het eerst.
---------------------------------------------------------------------------------
Mark Meekers
In Zicht (poëtische portfolio)
Mark Meekers is het literaire pseudoniem voor Marcel Rademakers, geboren te Blaasveld (provincie Antwerpen, België). Hij schreef tekst en muziek voor stapliederen en een zangspel "De sprekende vogel". Hij ontmoette er Kor Vander Goten, "de uitvinder van het Vlaamse chanson" en begon met het componeren van luisterliedjes (poëtische tekst en muziek), die hij op tal van podia met eigen gitaar- of luitbegeleiding bracht o.a. op Kleinkunsteiland, Leuven. Hij stak hiervoor een tiental onderscheidingen of selecties op zak.
Hij publiceerde zijn eerste bundel (1968) in eigen beheer. De andere helft van zijn tweelingschap ging in de schilderkunst op.
Hij bleef ondertussen schrijven zonder te publiceren. Na enkele literaire prijzen liet hij zich in '84 overhalen tot de publicatie van een poëziebundel bij uitgeverij Yang. Vanaf dat ogenblik volgden de publicaties (13 bundels) en de prijzen elkaar op. Zijn literair werk werd negentigmaal bekroond (veertigmaal laureaat in Vlaanderen en Nederland) wat het Belang van Limburg en het Nederlandse tijdschrift Lyra de kop ontlokte van "Meest bekroonde Vlaamse dichter van de laatste tien jaar".
In 1991 richtte hij met Johan van Cauwenberge, Karel Sergen, Alfred Warrinnier en anderen het dichterscollectief Mengmettaal op, waarvan hij tot op heden voorzitter is.
In '92 publiceerde hij de derde versie van zijn roman "Asiel in Niemandsland", een existentiële queeste in dichterlijke stijl. Vanaf 1993 is hij full-time auteur en plastisch kunstenaar en zoekt hoe langer hoe meer de authenticiteit van de Zuidfranse natuur.
Website: http://markmeekers.tripod.com/indexmarkmeekers.htm
1.
INSULAIR
ik spit de zee om en om, ben kasteelheer
van tien torens strandzand. het water sist
als slangen. vóór het mij wurgt redt vaders
takelarm, legt mij op een vliegende bad-
handdoek. ik zweef langs roltrappen naar
het warenhuis vol springende knikkers en
meccano's. de wereld werd nog aan elkaar
geschroefd. dan zon uit de kleren geschud,
huistoe, drie hoog, waar moeder oorlogs-
karamellen smelt, de kachel voorleest uit
de magere kolen. tot duister het raam af-
plakt, rauw geluid verschrompelt tot asse.
met oren als koptelefoons luisteren wij leidingen
af, hoe water badkuipen vult, porseleinen
lichamen aait, achter dunne kamerwanden
slaap de geliefden in hun paradijs onthooft.
2.
EILANDEN
het verzonken land van toen, even weer
schorre waar bij laagtij kwelduivels dansen,
soms vluchtig zilver van een vliegende vis.
de vijver met middenin een aarden bochel:
het overkantmysterie, dat veel armslag
vroeg en de verdronken jongen die het
nooit bereikte. onder mijn vingers vloeide
de warmte uit al zijn poriën. ik vluchtte in
mijn kleine oase, opende het mekkerend
deksel van een biezenmand, de buik vol
boeken, letterlabyrinten om heimelijk in
te dwalen. vreemd hoe ook moeder eiland
werd, elke hand van haar schouder viel,
het infuus de laatste druppel doorslikte,
haar huid bodybag, het koude vlees haar
Ultima Thule, met een kruis besprenkeld.
3.
DODENEILAND
beschermd eiland in de moederschoot.
naar elkander toegedreven om vasteland
te worden, man en vrouw. tijd scheurt ook
de mooiste huwelijksfoto. een man warmt
zijn vingers aan een urne. vraag dat sleets
stuk mens in zijn verpleeghuisbed of her-
innering geslepen licht is of traan, valkuil
of zweer, nader brengt of scheidt. buiten
de jeremiade van een schaap vóór het mes
tussen de ogen gepunt. het huilen van een
deur tot in de diepste scharnieren. hoe
jicht zijn vingers aan elkaar vriest, angst
wordt weggekaart. met patience volgt hij
zijn schaduw, als een loper voor zich uit.
of is het de schim van Charoon op weg naar
de onwereld, Atlantis, Utopia of Amenland?
4.
CYTHERA
ochtendlicht deelt lakens uit, verlost
roze harten uit de greep van de nacht.
op de rede een driemaster met brandend
zeil. wie voet op de loopplank zet wordt
jonker en hofdame. zefier vaart hen naar
het land van galante feesten. de droom zet
voet aan wal. zij drinken aan de bron der
eeuwige jeugd. het water getekend met
hun rimpels. voor wie het lichaam halfgod is
wordt baden bidden. De cherubijntjes (knip-
oogjes van Venus) met geen stokken weg
te slaan. secuur worden de satijnen strikjes
van al te goede zeden losgeritst, dansen
ebbenhouten en ivoren lichamen loslippig
samen tot ze door schemering zijn ingelijfd.
de horizon een nagloeiende hoepelring.
5.
UTOPIA
gezocht tussen merg en been. wegwijzers
nagelopen, mollengangen in tumuli, cumuli
gefouilleerd, bladeren en bladen gekeerd:
als grasmus gegrasduind in Erasmus.
de grassen moeten er rood zijn, in dezelfde
richting neigen, de arm gestrekt, gesteven.
haarstreep aan dezelfde kant. kappers voor
de vrede scheren er gratis. alle zandkorrels
ordelijk geschikt. het regent er diamanten.
elke utopie verliest haar vleugels, de boe-
merang van opgeworpen dromen keert als
nachtmerrie terug. na Happyville, Absurdistan
een vluchtheuvel zonder wijsgerig krullende
neus of god en het engelachtig pluimvee-
bedrijf: wij, die bij elkander asiel vinden,
nog dansen op een tegendraadse vinylschijf.
---------------------------------------------------------------------------------
Gerard Scharn
Geboren 1946 in Gemert.
Enige jaren gevaren gevolgd door een onrustig arbeids- en studieverleden.
Uiteindelijk als jurist afgestudeerd aan de Universiteit van Tilburg.
Gepubliceerd in o.a.: Plebs, Literair tijdschrift Lava, Dighter, Op Ruwe Planken, Nynade, Poëziepuntgl, De verte roept (literaire wedstrijd Rosmalen 2003), Gare du Nord (literaire wedstrijd Rosmalen 2004), De pen in het zand, een literaire zwerftocht over De Hoge Veluwe. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Dichters in de Prinsentuin 2008, Vers verpakt, een bloemlezing uit vijf jaar Onbederf'lijk Vers, Onder Dieren, uitgeverij Kontrast, Experiment in vormgeving, uitgeverij Kontrast, Jong, uitgeverij Kontrast, Select Gezelschap, uitgeverij Kontrast, Dichtslamrap Boxtel 2006, 2007 en 2010, Schiet niet op de pianospeler. Gedichten bij de vijftiende herdenking van de val van de
enclave Srebrenica, Circum plaudo: Internettijdschrift voor lezers & schrijvers, aidalein: E-schrift voor neo-maniëristische teksten, Kosmose: een online open podium.
Stond op diverse podia: Dichters in de Prinsentuin, Bram Roza Festival, Onbederf'lijk vers Nijmegen, Onder de Moerbeiboom (Breda), Slamersfoort, Creatures in the City of Jeroen Bosch. Het Park Vertelt (Oosterbeek), Rasa (Utrecht), Kunstmarkt Artibosch ( 's-Hertogenbosch), Slokdarmfestival (Veghel), Theaterfestival Boulevard 2010 , De Witte Dame (Eindhoven), Dichtlijn Haarlem, Zeist (Van de Hoed en de Rand), Cul de sac (Tilburg), Café Lambiek (Tilburg), Het Hijgend Hert (Breda), La Bonbonnière (Maastricht), Grand Café Tramhalte de Artifonie (Maastricht) en Opspraak (Nieuwegein).
Tweemaal genomineerd voor de HC trofee.
robbeneiland
een koude golfstroom weerhoudt
ons van een duik in het water
ook de haaien schrikken af
maar witter is de kalkmijn
venijniger het fijne stof
als we zerken hakken in ons graf
groot solovetski eiland
hier rusten anonieme kameraden
bezweken aan loon naar arbeid
of gevallen van een houten trap
met driehonderdvijfenzestig treden
dwangarbeid als doordacht systeem
voor dissident en dwarse schrijver
molokai
aangenomen wordt dat de laatste
bewoner van kalaupapa het licht
heeft uitgedaan of het juist heeft
laten branden als een waakvlam
in de hut van damiaan toen deze
uiteindelijk aan lepra is bezweken
schokland
eiland op het droge gestorven
door gebrek aan water, botten
en bekkenelen van de schokkers
werden opgegraven als restanten
van een eigenaardig ras
jaren lagen zij in kisten ergens
op wat planken nu liggen zij
herbegraven, terug in eigen grond
duivelseiland
dreyfus en charrière en palmen
geen paradijs in een tropenzee
waar vrouwen schitteren door
haar afwezigheid en vlinders
vlinders zijn en mannen bewakers
of bewaakten
tasmanië
de zeloten van van diemensland
dreven in hun zendingsdrift de
laatsten van de stam der originelen
in de netten van de heer
als waren het tasmaanse duivels
de vangst was klein maar had
groter kunnen zijn als er
minder waren afgeschoten